Ze zijn met zijn tweetjes. Waar de een is, is de ander niet ver weg. Als vanzelf zoekt mijn blik naar de tweede als ik er een zie zitten. Meestal is de afstand niet meer dan een meter. Ze zitten het liefst in de keuken. Op het keukenkastje. Soms op de afzuigkap. Of op de muur in de huiskamer. De zomer is allang voorbij dus ik begrijp dat ze hun toevlucht hebben gezocht in de warmte van ons huis. Lekker warm, lekker licht en altijd eten op voorraad. Ik hoor je denken: “Ligt dat dan bij jullie gewoon voor het oprapen?” Uh ja dus. Sorry, maar ze zijn nu eenmaal snel tevreden en aan een kruimel van het een of ander hebben ze al genoeg. En een kruimel is altijd wel te vinden op het aanrecht, de grond of in de etensbak van de hond. De hond vindt dat niet erg. Ze heeft geen last van ze en met die kleine maagjes hoeft ze ook niet bang te zijn dat ze al haar brokken opeten. Ze voelt zich op geen enkele manier bedreigd door ze. Dat doet de hond goed eigenlijk. Ze mogen er gewoon zijn van haar. Als ze heel opdringerig zijn doet ze wel eens een poging om een hap in hun richting te doen. Gewoon, om ze een beetje te laten schrikken en ze er misschien op te wijzen dat ze wel hun plaats in de keten moeten kennen. Of omdat het weer eens wat leven in de brouwerij brengt. Lekker luchthappen in de richting van een vermeende vijand. De kat daarentegen is beduidend minder tolerant. De punt van zijn staart zwiept gevaarlijk heen en weer. De blik strak gericht op de zwarte punt op de muur. Ogenschijnlijk zit kat gewoon te relaxen, maar de spieren van het harige kleine lijfje staan strak gespannen. Klaar om onverwacht toe te slaan. Zijn blik laat de prooi geen moment los. Nog voordat de aanval begint, maakt de zwarte punt zich echter los van de muur en vliegt geruisloos weg. Het lijfje van de kat ontspant en de blik in zijn ogen gaan van gespannen naar zwaar geïrriteerd. Stomme vlieg. Hij was zo goed bezig met zijn jagerspraktijken. Weg prooi. Chagrijnig springt de kat van het kastje en zoekt zijn slaapplekje bij de verwarming op. Eerst nog maar eens wat uitrusten en dan probeert hij het straks nog wel een keer. Als ik aan de eettafel achter mijn laptop zit, fladdert er steeds een vlieg om me heen. Het stoort me in mijn werk. Achteloos wuif ik een keer met mijn hand door de lucht. Alsof de vlieg daar van onder de indruk zou zijn. Hij vliegt gewoon door. Om mijn hoofd, voor mijn gezicht, dwars over het scherm. Ik zucht geïrriteerd en zeg “hoepel op, stomme vlieg”. Manlief kijkt op en zegt: “Laat ze toch. Ze horen er al helemaal bij”. Ik word even stil en denk er aandachtig over na. Hij heeft gelijk. Het is eigenlijk best gezellig zo. En wat moet je anders? Ze de kou in sturen? Waarom dan? Zoveel last hebben we er nu ook weer niet van. Voor de zekerheid zoek ik even op hoe oud een huisvlieg kan worden. Achtentwintig dagen, leert Google me. Nou dat is wel te overzien toch? Mits ze zich niet gaan voortplanten dan. Dat zou misschien wat problematisch kunnen worden. Een paar dagen later ben ik er één kwijt. De hele dag zie ik een eenzame vlieg in de keuken, maar zijn maatje is onvindbaar. Bezorgd tuur ik achter een kastje. De hoeken worden gecontroleerd op spinnenwebben. Licht ongerust over het lot van de vlieg gaat de dag over in de avond en de nacht. De volgende morgen sta ik in mijn ochtendjas een kopje koffie te maken in de keuken. Tot mijn vreugde zie ik vlieg nummer twee weer vrolijk rondvliegen. Niet dat ik ze uit elkaar kan houden, maar ze waren weer met zijn tweetjes. De daaropvolgende dagen durf ik zelfs de achterdeur bijna niet meer open te doen. Bang dat er per ongeluk een vlieg naar buiten de kou in vliegt. De meeste mensen zouden ze juist naar buiten jagen, en ik op een ander moment waarschijnlijk ook. Zonder erbij na te denken. Maar nu ze er eenmaal zijn, heeft het ook wel weer zijn charme. Ik weet dat het niet meer lang kan duren. De achtentwintig dagen zijn bijna om. Maar zolang ze er zijn vinden wij het gezellig. Aan het afscheid wil ik nog even niet denken. Ze horen er inderdaad echt helemaal bij.
top of page
bottom of page
Comments